ODE AAN DE WATERDRAGER

Met een korte aanloop, een zwaai van mijn rechterbeen – met links ging het een stuk lastiger – en een vluchtige armbeweging naar mijn moeder achter het keukenraam, bracht ik mijn racefiets in beweging. De noppen van mijn Cruijffjes zochten tevergeefs grip op de pedalen. De grote sporttas over mijn schouder zwiepte alle kanten op en er was geen houden aan.

Hardhandig omarmde ik de conifeer vooraan naast het garagepad. De takken krasten in mijn benen, bovenarmen en in mijn gezicht en die typische geur dook op in mijn neus. Alles deed pijn, maar er was geen tijd voor zelfmedelijden. Snel pakte ik mijn fiets weer op, maar iets klopte niet. Het stuur stond dwars en dus klemde ik mijn knieën aan beide kanten van het wiel en trok hem recht. Die bel zou ik later wel rechtzetten. Dat was wekelijkse kost. Vlot een duim omhoog naar ma en door. Over de Bruno en de Brinkstraat, tussen de Boni en de 4=6 supermarkten door richting De Putter Eng. Altijd door het park, want ik had een hekel aan die lange, saaie Roosendaalseweg.

Met volle vaart passeerde ik de sporthal waar we jaarlijks het Kerstzaalvoetbaltoernooi hadden en dook langs het paaltje het roze fietspad op. Ik kende de bochten uit mijn hoofd, maar nam niet meer zoveel risico als de jaren ervoor. Zonder tegenligger ging het allemaal prima, maar ik had al eens een vrouw aangereden. Toen we elkaar in de bocht troffen, wierp ze uit pure paniek haar handen in de lucht, sprong zijdelings van haar fiets en schreeuwde vervolgens de hele groenstrook bij elkaar. Het bleek dat haar zoontje uit het voorstoeltje was gevlogen. We vonden hem tussen de planten naast het pad met een tand door zijn lip. Ik voelde me verschrikkelijk, zeker toen de hele familie ‘s avonds verhaal kwam halen. Ik wilde nog wat zeggen over een gordel en handen aan het stuur, maar het leek me slimmer om mijn mond te houden.

Dit keer ging het goed. En ik bereikte zonder problemen de Van Geenstraat. Een kort bochtje naar rechts op de stoep en uitkijken voor de auto’s. Die reden hard daar. Aan de overkant hoorde ik al het kenmerkende trappen tegen de bal en al die geluiden die erbij hoorden. De voetbalvelden van Sterk Door Combinatie Putten waren mijn tweede thuis. Bezweet zette ik mijn fiets in het rek bij de ingang en op een draf ging ik richting de kantine. Ik was waarschijnlijk nog op tijd, maar een horloge had ik niet. In de kleedkamer waren een paar van mijn ploeggenoten zich al aan het omkleden. Het holle hok rook naar gras en natte sokken met een vleug Head&Shoulders. Vlug gooide ik mijn tas neer en nam plaats op het bankje bestaande uit de drie kenmerkende drie latjes die steevast hun profiel achterlieten. Uit mijn shirt en trainingsbroek haalde ik ondertussen nog wat takkenresten van de conifeer.

“Het hok rook naar gras en natte sokken en een vleug Head&Shoulders”

Aalt deed de deur open om ons te halen en vroeg me met zijn karakteristieke glimlach en dito snorretje en wijzend op mijn bekraste ledematen wat ik in vredesnaam had gedaan. Aalt Van de Kamp, onze voetbalvader, waterdrager en Manus van alles, met een hoofdletter M. Zolang ik me kan herinneren regelde hij echt alles voor het team en voor de ouders. Hij was er bij met de trainingen, deed de administratie richting de KNVB en de club, maakte complete wedstrijdverslagen en bundelde die in semi-professionele boekjes. Inclusief Knudde-strips en topscorers-lijstjes. Onbetaalbaar. Tijdens de wedstrijden was hij vaak grensrechter, materiaalman, fysio en coach in één. Bij een blessure trok hij met zijn ranke lijf en waterzak een sprintje en sprak wat bemoedigende woorden. Hij had altijd een luisterend oor, ook na de wedstrijd en hij kon slecht tegen onrecht. Toch werd er natuurlijk ook het nodige gepest. Beide kanten op. Hij wilde wel een paar pleisters halen met een leuke afbeelding. Ik bedankt voor de eer.

Aalt was van goud en toch wist ik verder niet zoveel van hem. Misschien omdat ik nog te jong was om me met meer dan mezelf bezig te houden. Misschien omdat hij er vooral voor ons wilde zijn. Vreemd is dat. Toen we als team na een aantal succesvolle jaren (viermaal kampioen op rij) in de B’tjes uit elkaar werden gehaald, was het klaar voor mij. Ik verliet de sport waar ik verliefd op was geworden. En stiekem doet dat nog steeds een beetje pijn. Tennis is van een heel andere orde en ook al kan ik inmiddels een beetje ballen, het is niet m’n eerste liefde en ook geen tweede natuur. Bij een tenniswedstrijd op tv bewegen m’n benen niet mee, krijg ik geen kriebels in m’n nek en mis ik de geur van gras.

Van de week kwam ik, tijdens het ruimen van de zolder, een stapel van de voetbalboekjes tegen die Aalt maakte. Boekjes van ruim 30 jaar oud dus. Verhalen met passes, met tackles, goals en reddingen, maar vooral een tijdsdocument dat raakt. Ik dook erin weg, beleefde de wedstrijden opnieuw en voelde me weer even tiener. Ik las de levenslessen die je deelde, het enthousiasme en de steekjes onder water. Ik las over de uitzonderlijke kwaliteiten van Dik, de geintjes van Arjen en Melvin, de slidings van Michel, de afstandsscoten van Marchel en over al die jochies die mannen werden. Aalt, dankjewel man. Dank je voor al die uren die je in ons hebt gestoken en in al die jongens en meisjes die na ons kwamen. Jij gaf ons een prachtige aanloop en door jou trapte ik net wat harder … ook op de fiets naar de trainingen.

Ik las dat je al meer dan 40 jaar vrijwilliger bent voor de club. Waterdragers als jij zijn zo hard nodig, altijd en juist nu.

Jongens, mannen … ik hoop dat het jullie goed gaat. Henco van Hierden, Carlo Kroes, Michel Pieper, Dik Wassink, Otto Elbertsen, Jeroen van Duijvenbode, Melvin Ruigrok, Eric Kraaij, Peter van de Ruitenbeek, Renzo van Heuvelen, Edwin Lodder, Jeroen de Hosson en Ramon De Hosson, Arjen Schepers, Jeroen Schuit en Johnny en Marchel Kamphuis – sorry als ik iemand vergeet.